donderdag 3 maart 2011

Uit het winterhol

Het broeit… Leeg wandelt en staart naar de grijze stenen
een smaak van staal in de mond
De vale glazige ogen verraden weinig.

De straal slaat haar eerste kleursels uit
Leeg ziet plots een enorme kloof gapen
tussen hem en haar
Want de winterknol is uitgehold…
Bedolven onder de slaap die enkel gehoorzaamheid verdraagt.

Leeg voelt misselijkheid opkomen
De zware steen van vertrouwen rolt bijna over de afgrond
Nooit was zijn leegte zo…
De straal perst zich tussen zijn lippen

In het gat tussen hem en zijn hoop,
is hij onderweg iets vergeten:
waar verloor hij zijn vacht en lach?

Hij denkt het stof van de struiken te wraken
De kleur op zijn wangen te wrijven
en is verrast door zijn verlamming

De straal doet zijn hoofd pijn
En Leeg begint vuilgrijs te verven
met blauwpaars en geel
Het breekt zijn krokusknol
en steekt haar in bloei

Daarvan wordt hij nog misselijker
maar de lach stuwt en stuurt
Ze is op weg, hij moet…
Het lek moet worden gedicht overbrugd verlegd

De woorden moeten weer vloeien
In zijn hersenen kraait een geur van hoop
Het kraakt open
in een toevallige straal licht

Leeg schopt het laatste grijs
en grenst aan het voluit overgeven van zijn winterhuid,
kotst ze uit als een bloedende haarbal
en schudt zijn veren
die de straal nu ook oranje kleurt

Nog enkele rukken en
hij zal zijn uitgebroken uit de vermorzelende slaap.
Dan wil hij zich rechten en rekken
Hard blazen om de slaap te verjagen
Met zijn vingers in haar dijen knijpen en haar pijn doen
‘Ben je wakker?’

Dan pas kan zijn kleurige lach schor de hoop roepen
en haar vragen niet te dralen.

Hij zal haar verwelkomen met bloemenkransen op de uitgedoste keukentafel.
Kopje thee, mevrouw lente? Ik heb ook een volglanzend cadeautje voor u.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten